Peter Sloterdijk – Vriendschap op het eerste gezicht

Vriendschap op het eerste gezicht

Auteur Peter Sloterdijk, vertaling en bewerking Elma Drayer voor Filosofie Magazine

Het leven tussen vreemden heeft voordelen, schrijft Peter Sloterdijk, maar soms ontdekken we ineens ‘een ziel met wie we een verbinding voelen’.

– Voor Plato en Aristoteles was vriendschap gebaseerd op de ontdekking van gelijkheid,

– Tussen alle gezichten die je dagelijks ziet is er af en toe één dat je treft als een bliksemschicht,

– Wie niet kan liefhebben is van meet af aan verloren,

– Het begint bij seks, het eindigt bij wiskunde,

– Wie iemand liefheeft, vecht met hem,

– De aristotelische vriendschap is gebaseerd op het principe van de thumos, de eer,

– Er bestaat geen liefde die niet tegelijkertijd hoogachting is,

In zijn Belijdenissen vraagt Aurelius Augustinus zich op zeker moment af wat ‘tijd’ is. Hij becommentarieert zijn eigen vraag aldus: als ik er niet over nadenk, dan weet ik het, denk ik erover na, dan weet ik het niet. Iets soortgelijks kun je toepassen op het fenomeen vriendschap. Ik zal proberen het raadsel eerst in één klap op te lossen, daarna onderzoek ik of die oplossing klopt.

Mijn stelling luidt: vriendschap is de oudste dochter van de vervreemding.

 

Wateraap

Zoals we allemaal weten stammen wij af van een bijzondere apensoort, de wateraap die leefde langs kusten en de rivieroevers. Dat wij zijn geëvolueerd van apen met een vierarmige gang tot tweebenige wezens met handen die kunnen tasten en grijpen hebben we te danken aan het water.

Typerend voor de homo sapiens was dat hij in relatief kleine, hechte groepen leefde, met nauwe onderlinge banden. Zijn belangrijkste kenmerk was empathie, de unieke eigenschap je in staat stelt om in de ziel van een ander te blikken – niet met je ogen maar met wat psychologen tegenwoordig invoelingsvermogen noemen.

Dat betekende overigens ook dat de mens geen privacy kende. Niemand kon zich onttrekken aan de indringende blik van de ander. Je was wederzijds volkomen transparant, volkomen doorzichtig. Gedachtelezen was dus van oorsprong heel vanzelfsprekend: jij kunt niets denken wat ik ook niet kan denken. Psychotherapeuten kunnen zich nog steeds goed in een ander inleven. Eigenlijk reactiveren zij hun archaïsche kwaliteiten.

Een goede vriendin van mij vertelde me dat ze eens een ongelukkige liefdesgeschiedenis had in Parijs. Haar toenmalige vriend had haar verlaten en zij liep huilend door de straten. Ze zei: het geweldige van de Fransen was dat niemand mij probeerde te troosten. Zij hielden dus hun empathie binnen, ook als ze best konden bedenken dat er iets aan de hand was met die vrouw die daar met betraande wangen door de straten liep. Dat is een hoogculturele prestatie: dat je je empathie voor je houdt – tot je aan de deur hebt geklopt en een heel duidelijk ‘kom binnen!’ hebt gehoord.

Ik geloof dat vriendschap de oudste dochter van de vervreemding is omdat zij tot bloei kwam in een omgeving waarin mensen wederzijds ondoorzichtig werden voor elkaar. De mens ontwikkelde een nieuwe levensvorm waarin vrijheid en vervreemding met elkaar verknoopt raakten. Vrij zijn wij immers in de mate waarin we van elkaar vervreemd zijn, in de mate waarin de ander jou niet meer kan lezen als een open boek. Vrijheid is het resultaat van discretie, van relatieve vervreemding.

Dat gebeurde toen de samenleving zozeer differentieerde dat je de leden van een andere groep dan de jouwe niet langer vanzelfsprekend kon begrijpen. Een ambachtsman die de hele dag schoenen of kleding maakte kon de gedachten van een scheepsbouwmeester niet raden. Een handwerker kon zich niet inleven in de gedachten van een politicus. En niemand kon zich inleven in wat er omging in de ziel van een filosoof. De filosoof is de eerste mens geweest in de Griekse samenleving die het privilege kende van de volmaakte raadselachtigheid.

 

Homo-erotisch

Interessant genoeg komen de belangrijkste vriendschapstheorieën nog altijd van Plato en Aristoteles. Zij gingen er allebei vanuit dat vriendschap iets is dat alleen mannen overkomt. Dat heeft duizend-en-één redenen, maar hangt vooral samen met het feit dat de Griekse cultuur door en door homo-erotisch was. Homofilie betekent ook letterlijk: vriendschap met je gelijke. Voor Plato en Aristoteles was vriendschap gebaseerd op de ontdekking van gelijkheid. Twee mensen die elkaar a priori niet kennen, ontdekken a posteriori dat ze elkaar kennen. Alsof ze a priori al met elkaar te maken hebben gehad.

Tegenwoordig leven we in een situatie van algehele vervreemding. We wonen in steden tussen tienduizenden mensen die we niet kennen. En toch kun je daar ineens een ziel ontdekken met wie je een verbinding voelt die verder alleen gebruikelijk is tussen ouders en kinderen of tussen broers en zussen. Door het wonder van de ontmoeting stuit je op een verwantschap buiten de verwantschap.

Tot op dit punt zijn Plato en Aristoteles het in grote lijnen met elkaar eens. Maar terwijl voor Aristoteles de waarneming van de gehele persoonlijkheid vooropstaat, is Plato de estheet. De liefde begint voor hem bij de blik, bij het oog. Tussen alle gezichten die je dagelijks ziet is er af en toe één dat je treft als een bliksemschicht. Een gelaat dat je het gevoel geeft dat je de waarheid aanschouwt, die tegelijkertijd goed is en schoon. De platoonse drievuldigheid – het Ware, het Goede en het Schone – komt samen in één enkel gelaat. Word je daardoor diep geraakt, dan bewijst dit dat je ziel nog niet volledig is versteend.

Plato verklaart het fenomeen liefde uit herinnering. Voor hun geboorte aanschouwden mensen de eeuwige waarheid, vervolgens zijn ze in een lichaam geïncarneerd en nu leven ze in een toestand van halfvergetelheid. Bij sommigen gaat de vergetelheid zover dat ze zich helemaal niets meer herinneren. Zij worden dan ook niet beroerd door het Schone, fysiek noch geestelijk. Zij interesseren zich noch voor erotiek, noch voor mathematica. Wie niet kan liefhebben en niet kan rekenen, zeg maar, is eigenlijk van meet af aan verloren.

Op het moment dat je door het schone gelaat van de ander wordt getroffen, opent zich volgens Plato het archaïsche geheugen. Daaruit stijgt een onmetelijk heimwee op naar een hereniging met de rijkdom van het Schone en het Goede. Het schone gelaat van de ander is zoiets als een wegwijzer, want daar mag het niet bij blijven. Vervolgens moet je leren abstraheren van dat ene schone gelaat. Je moet van de lichamelijke fascinatie overgaan naar de ideële fascinatie.

Bij Plato, kortom, is het curriculum heel duidelijk: het begint bij seks, het eindigt bij wiskunde. En alleen de onbegaafden blijven om zo te zeggen hangen in de propedeusefase.

Platoonse vriendschappen zijn per definitie strategisch, het doel is bovenpersoonlijk: opgaan in een toestand van goddelijke anonimiteit. De ware minnaar zal dus noodzakelijkerwijs de naam van zijn geliefde vergeten. Zolang hij diens naam nog weet, heeft hij als het ware nog propedeutisch lief.

 

Moed

Heel anders gaat Aristoteles te werk. Hij is veel pragmatischer en realistischer. Hij gaat ervan uit dat de man in de Griekse polis een betekenisdrager is, een drager van deugden. Daarom is de aristotelische vriendschapsleer in essentie een deugdenleer.

De belangrijkste deugd heet naar de man die die eigenschap bezit: andreia. Dat betekent moed of dapperheid. Nog preciezer: de vaardigheid jezelf eervol te gedragen tegenover de gemeenschap. De man in de Griekse polis is het levende uithangbord van zijn eigen voortreffelijkheid.

Moderne mensen zijn het gevoel daarvoor kwijtgeraakt. Die noemen zulke mannen opscheppers.

Maar voor de Grieken betekende man-zijn dat je een rol speelt in het theater van het dagelijks leven, en daar je waarde bewijst. In die door en door theatrale samenleving hadden mannen drie podia tot hun beschikking waarop ze die behoefte kwijt konden. Daar was de agora, de marktplaats, waar gepraat en gediscussieerd werd, waar ruilhandel plaatsvond en waar je je dagelijks vertoonde. Wat dat inhield, kun je heden ten dage nog waarnemen op de piazza’s in Italiaanse steden. Daarnaast kenden de Grieken het theater – een geweldige uitvinding, waarbij je het leven een tweede maal uitbeeldde, als was het leven zelf niet genoeg. En het derde podium was het sportpaleis waar mannen turnoefeningen met elkaar deden.

In dat gymnasium heerste een kledingverbod. Daar waren knappe jongemannen onder elkaar, naakt en ingeolied, zodat het wederzijdse vastpakken tegelijk aangenaam en moeilijk was. Dat is trouwens een typisch aristotelische notie: wie iemand liefheeft, vecht met hem. Hij wil winnen van zijn geliefde, óf ontdekken dat zijn geliefde zo goed kan vechten dat hij graag van hem verliest.

De aristotelische vriendschap is gebaseerd op het principe van de thumos, de eer. Mannen vinden elkaar aantrekkelijk omdat ze in de ander de belichaming herkennen van deugden die voor henzelf ook waarde hebben. Vriendschap is bij Aristoteles vóór alles hoogachting. Liefhebben in erotische zin kun je overal. Daarvoor kun je ook je slaven gebruiken. Hoogachting daarentegen is iets heel bijzonders. Er bestaat geen liefde die niet tegelijkertijd hoogachting is.

 

Romantiek

Deze beide klassiek-Griekse visies op vriendschap zijn in de moderne tijd in onbruik geraakt. De Europese Romantiek van de achttiende eeuw heeft daarvoor natuurlijk het nodige gedaan. Die heeft enerzijds het ideaal van de zielenvriendschap weer tot leven gewekt, maar anderzijds, onder invloed van het piëtistische christendom, gezorgd voor een geweldige uitdijing van het begrip – tot op het punt dat zelfs hele samenlevingen met elkaar bevriend moeten zijn.

Als je vandaag de dag door Zuid-Frankrijk rijdt, dan is er nauwelijks een dorp waar je niet een kleine reflex van dat romantische vriendschapsideaal kunt aantreffen. Als je een pastis of een halve liter wijn wilt drinken, waar strijk je dan neer? Natuurlijk in de bar des amis.

Daar vind je vriendschap. En welbeschouwd zijn we dan weer in de buurt van het punt waar we waren toen we nog als gelukkige waterapen leefden. We zitten bij elkaar, we zijn voor de ander volkomen doorzichtig, we hoeven niet met elkaar te praten. Privégedachten zijn weer verboden, en als je ze zou hebben spreek je ze niet uit. We zingen gezamenlijk liederen, desnoods de Marseillaise, de tekst kennen we allemaal. De solo is nog niet uitgevonden. En er bestaat geen gevaar dat de ander iets denkt wat jij ook niet kunt denken.

Dat is vrede. Dat is vriendschap.

 

Deze bewerking van de voordracht die Peter Sloterdijk op 26 april 2013 hield in het Amsterdamse debatcentrum De Balie, tijdens de manifestatie My Friend. My Enemy. My Society. van Castrum Peregrini is gepubliceerd in Filosofie Magazine

IMAG0797

 

 

Straatdiner Vrijheid & Vriendschap

Vrijheidsdiner 5 mei 2013

Vriendschap gaat door de maag

door Vincent van Velsen 

foto’s: Simon Bosch

IMG_3869NEWIMG_4153NEW

 

 

 

 

 

 

 

Samen eten is belangrijk binnen vele vriendschappen, het moment van rust waneer er de tijd is om van alles te bespreken. Het Amsterdamse 4 en 5 mei comité heeft besloten om elk jaar mensen samen te brengen aan een eettafel, zodat de inwoners van de stad met elkaar in contact komen, hun persoonlijke geschiedenis delen en het samenzijn in vrijheid vieren. Gemodereerd door Gable Roelofsen (Het Geluid Maastricht) en met op de achtergrond feestende Ajax supporters en de helikopters die hen in de gaten hielden, begon het vrijheidsdiner in de Beulingstraat met een muzikaal element: Bauwien van der Meer begeleid door Ed Spanjaard. Tijdens de rest van de avond keerden zij nog een aantal maal terug op het podium om vriendschap en liefde te bezingen – de merel (Fred) op het dak van Castrum Peregrini vergezelde hen hierin. Bauwien van der Meer en Ed Spanjaard wisselden het podium af met de Veenfabriek, die delen van een briefwisseling tussen Theo van Doesburg, Kurt Schwitters en Evert Rinsema hadden getoonzet en voordroegen. De laatste is een schoenmaker uit Drachten, die samen met zijn broer Thijs een goede relatie onderhield met Dada en De Stijl kunstenaars. De brieven bevatten kunstgerelateerde overdenkingen die je met vrienden deelt.

IMG_3862NEW IMG_3940NEW

Voorafgaande aan de verschillende gangen was er steeds een toast. Na het welkomstwoord van Michael Defuster werden deze uitgesproken door Rosemarie Buikema, universitair hoofddocent Gender Studies aan de Universiteit Utrecht, de kunstenaar en schrijfster Charlotte Mutsaers en Sijbolt Noorda, de voorzitter van het Amsterdams 4 en 5mei comité  . De sprekers deelden hun kijk op het belang van vrijheid en vriendschap. Ook de bezoekers konden hun ideeën over deze thema’s kwijt: het tafelkleed diende als canvas voor deze gedachten. Kunstenaar Anne Verhoijsen vroeg de aanwezigen hun opvattingen over deze thema’s op het kleed te schrijven. Deze zal zij gebruiken en bewerken om tot een kunstwerk te komen dat aan het einde van dit jaar zal worden geveild bij Castrum Peregrini.

IMG_4003NEW IMG_3941NEW

Rosemarie Buikema, sprak over het laten voortleven van vrienden, Sijbolt Noorda over het uitwisselen van levensverhalen. Charlotte Mutsaers sprak over vrijheid, vertrouwen en vanzelfsprekendheid, het uitleggen doet te kort aan het concept en soms – zoals in het geval van Suske & Wiske, Kuifje & Bobby en Tom Poes & Olivier B. Bommel – doet het ook tekort aan de onuitgesproken inhoud. Daarnaast vertelde zij over een afbeelding aan haar muur. Hierop is de vriendschap tussen een mossel en een friet te zien; zoals zij beiden worden opgegeten, zijn wij allen verenigd in onze sterfelijkheid, maar op weg naar het einde is het fijn om in gezelschap van vrienden te verkeren.

IMG_4110NEW IMG_4061NEW

Vriendschap ging ook deze avond weer door de maag. Tijdens de manifestatie kwam al vaak naar voren dat samen eten en drinken een belangrijke rol speelt in de beleving en het opbouwen van vriendschap. De avond ging dan ook tot ver na het dessert door.

IMG_3990NEW IMG_4004NEW IMG_4030NEW IMG_4043NEW IMG_4045NEW IMG_4097NEW IMG_4087NEW IMG_4182NEW