November 2011 – Maart 2012
Bas van Putten – Martin Reints – Maria Barnas – Joke Hermsen – Erik Menkveld – Geer Groot – Xandra Schutte
In het seizoen 2010 – 2011 bracht Castrum Peregrini onder de titel Mythes van onze tijd een serie lezingen over verschijnselen, gewoontes, gebruiken en opvattingen waaraan haast mythische dimensies kleven. Inspiratiebron voor de serie was het boek Mythologieën van Roland Barthes. Onvermijdelijke Mythes is een vervolg op Mythes van onze tijd . Een selectie uit beide series zal worden gepubliceert bij Uitgeverij Cossee en in De Groene Amsterdammer. Zie ook de tekeningen die Neel Korteweg tijdens de lezingen maakt van de sprekers.
Onvermijdelijke mythes
Een inleiding door Jan Baeke
In 1957 verschijnt het boek Mythologieën van Roland Barthes, een bundeling van essays die hij eerder in Esprit en Lettres Nouvelles publiceerde. Barthes bekritiseert in zijn essays de praktijk om iets dat sterk cultuurgebonden is voor natuurlijk te laten doorgaan. Hij wil de ideologie ontmaskeren die schuilgaat achter die zogenaamde mythes, die als vanzelfsprekend voorgeschotelde verschijnselen uit het domein van de massacultuur, in de taal van de massacultuur.
Barthes bracht een manier van beschrijven en analyseren in stelling die ons hielp de verborgen agenda van de bourgeoisie te doorzien. Kan dat nu nog? Is de aanpak-Barthes nog altijd hanteerbaar? En is er nog wel een bourgeoisie? En is het nog altijd ‘de bourgeoisie’ die ons de pseudonatuurlijke cultuurverschijnselen levert die we als mythische kenmerken van onze cultuur beschouwen?
De antwoorden op deze vragen hangen natuurlijk af van de definiëring van de in de vraag opgenomen begrippen. Hoe definieer je bourgeoisie? Zijn dat de verzamelde keurige burgermensen met hun klassieke normen en waarden of horen de rijke en arme klassen van vandaag daar ook bij? Kent de bourgeoisie een nieuwe 21-eeuwse verschijningsvorm?
Om met die laatste vraag te beginnen, ja en nee. Er is een 21-eeuwse bourgeoisie en die is voortgekomen uit de laat twintigste eeuwse geïndividualiseerde burger die of persoonlijke ruimte veroverde dankzij de welvaart van een bestaan als young urban professional of in de popularisering van het gewone, het emotionele en het (zogenaamd) authentieke een goed verfilmbare rancune wist te ontwikkelen. Die zogenaamde yup had een andere opvatting op de rol en plaats van de mens in de samenleving dan zijn of haar ouders en grootouders. Maar ook de yuppieburger week in essentie, dat wil zeggen naar zijn persoonlijke waarden en verlangens gemeten, niet erg af van de vorige burgergeneraties. Ze eisten meer recht op geluk, op welvaart en op vrije consumptie, maar ook voor hen geldt net als voor zo ongeveer iedereen en zeker iedereen in het westen, dat de natuurlijke uitkomst van het leven ligt in het hebben van een vaste partner, een gezin met kinderen, een huis en een auto, een zeker bestaan met ruimte voor persoonlijk gewin. En op die zekerheid natuurlijk de mogelijkheid macht uit te oefenen over het eigen leven en al naar gelang de ambitie ook over enkele of vele mensen. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, maar dat zijn eerder de uitzonderingen die de regel bevestigen. En deze aspecten zijn ook nu nog altijd dominant en leveren een bepalend kader voor de gewenste maatschappelijke orde.
Al zijn de gezinswaarden niet onzichtbaar, de ideologische vlag wappert toch vooral op en voor de eigen verlangens en wensen. De 21-eeuwse burger is een hedonist, die met zijn consumptiepatronen tot uitdrukking wil brengen bij welke klasse hij hoort en welke identiteit daaraan verbonden is. De hedendaagse burger bouwt met de koop van afzonderlijke consumptiegoederen een profiel op van voorkeuren en opvattingen dat overeenkomt met het profiel van mensen die hetzelfde consumptiepatroon hebben. Als die consumptieve drive als een wezenskenmerk van de huidige bourgeois kan worden gezien, dan bestaat de huidige maatschappij meer dan ooit uit burgers. Zo kunnen we de meeste mensen die de samenleving dirigeren gerust als representanten van de bourgeoisie beschouwen. Dat geldt voor de bankiers net zo goed als voor de zendercoördinatoren, voor de grote spelers in de entertainmentindustrie (De Mol, Van den Ende, Oerlemans in Nederland) als voor de mediaconglomeraten (Hachette, Bertelsmann, News Corp., nu in opspraak, evenals Berlusconi), voor de politici als voor de bekende Nederlanders.
Wat ook anders lijkt dan in Barthes’ tijd is dat de agenda’s momenteel niet zo verborgen zijn, door de alomtegenwoordigheid van de media. Al is die alomtegenwoordigheid van de media, het feit dat iedereen tegenwoordig producent is van ‘nieuws’, wel genoeg reden om te veronderstellen dat er verborgen agenda’s zijn. Want totale openbaarheid verlamt, maakt mensen die iets te regelen hebben argwanend. Sommige zaken vragen om een zekere onzichtbaarheid; in belangrijke mate ook het besturen van een land en het inrichten van een samenleving. Maar de verborgen agenda’s die er zijn, lijken niet meer gericht op wat ooit wel indoctrinatie werd genoemd, het mensen er toe brengen een bepaald ideologisch kader te omarmen om zo het publieke domein vorm te geven. Want de ambities en doelen zijn helder en van alle tijden: het streven is bestaanszekerheid, geborgenheid (gezin), macht en persoonlijk gewin. Dus ook in de tijd van Barthes waren dit de onderliggende doelen, alleen was de maatschappij minder open, hadden bepaalde klassen toegang tot informatie waar anderen niet bij kwamen en was er een sociale structuur waarin een collectieve ideologie het individuele denken sterk bepaalde. De collectieve ideologie die onze huidige maatschappij in belangrijke mate vormt is die van het consumentisme en daar is niks verborgens aan.
De mythes die Barthes uitgevent zag in de massacultuur van zijn dagen, zijn veranderd. Niet in essentie, naar de ‘verborgen agenda’ gemeten, maar wel in verschijningsvormen, in toon en tactiek, in gevechtshouding. Want we leven immers in een mediacratie, een wereld die zich eerst en vooral openbaart in de vele media die voorhanden zijn. Dan is het ook nog eens een mediacratie die consumptie en productie van beelden en imago’s sterk heeft gedemocratiseerd. De beelden en imago’s zijn steeds minder waard, maar iedereen kan er mee aan de haal.
En omdat er camera’s op alles en iedereen staan, en kijker en bekekene in een soort overtreffende trap van mediaporno om elkaar heen krioelen en kronkelen is het voor de verongelijkten en de wraakzuchtigen onder ons (maar voor anderen ook, wees gerust) bijzonder aantrekkelijk om steeds maar weer nieuwe mythes te creëren.
Er komt een tsunami van radicale moslims. Mensen met een dubbele nationaliteit zijn niet te vertrouwen. De Grieken zijn verkwisters en moeten uit de Eurozone worden gegooid. Kunst waarvoor geen markt is, is overbodige kunst. Het KNMI moet zijn subsidie ontnomen worden, want zij kiezen partij in het klimaatdebat, namelijk als aanhangers van de theorie over de opwarming van de aarde. Minimumstraffen zijn gewenst. Er moet een boerkaverbod komen. De wet openbaarheid van bestuur verhindert adequaat regeren.
Maar deze mythes zijn doorzichtig, die worden hooguit geloofd door mensen die niet beter weten, die eigenlijk niets willen weten en al dit soort problemen en meningen hebben uitbesteed aan populistische en machtshongerige politici. En degenen die dit soort mythes willen creëren hebben weer niet het fanatisme of de gewiekstheid om die mythes ook echt te verankeren in de samenleving. Ze roepen wat en lopen weer weg. Wilders als sterkste representant van de mythebakkerij geeft zelfs geen enkele toelichting op zijn mythologiserende statements en wil nooit over zijn opmerkingen praten.
Interessanter is dan ook de mythe dat Wilders en zijn kompanen de werkelijke vertegenwoordigers van het volk zijn en als politieke activisten buiten de Haagse kliek opereren. Of de mythe dat Wilders staat voor wat hij zegt. Grappig is in deze de volhardendheid van de SP om precies te volgen hoe Wilders stemt bij onderwerpen die op de agenda staan en in hoeverre die aansluiten bij het programma van de PVV. Het zal u misschien niet verbazen dat Wilders vrijwel nooit in overeenstemming met zijn eigen PVV-programma stemt.
Zo wordt er nogal wat geworsteld met mythes. Zeker nu ideologie en praktisch handelen zo naast elkaar zijn komen staan. Moet een partij nu tegen zijn eigen verkiezingsprogramma stemmen om het kabinet de duimschroeven aan te draaien of vervreemd je je dan van je kiezers en je eigen geweten. Hoe zit het eigenlijk met de mythe van het geweten?
Vanuit een heel andere invalshoek (na een essay van Kousbroek) schreef H.J. Schoo in de Volkskrant op 1 november 2003 onder het kopje politieke mythologie dat herlezing van Barthes leidt tot de verontrustende gedachte dat er de afgelopen decennia iets wezenlijks verloren is gegaan. Aan de manier waarop we onszelf en de samenleving bekijken ontbreekt iets waardevols: geoefende, gedisciplineerde scepsis. Belangrijke twintigste-eeuwse dragers van de eeuwenoude sceptische traditie waren grote kritische systemen als marxisme, psychoanalyse en (in veel mindere mate) de semiologie à la Barthes – allemaal denkwijzen die intussen grotendeels uit het intellectuele leven zijn gebannen.
Het prijsgeven van geoefende scepsis, waarin marxisme en psychoanalyse lange tijd voorzagen, heeft ons intellectueel niet weerbaarder gemaakt – eerder naïever en goedgeloviger. Wie zich vervolgens (haast onvermijdelijk) door de wereld bedrogen voelt, vlucht veelal in cynisme en ressentiment. Terwijl scepsis het politiek-maatschappelijke debat voedt, bederft cynisme iedere discussie.
En cynisch lijkt onze tijd bij uitstek. We hebben een kabinet dat geen zin heeft om naar argumenten te luisteren (en de ambtenaren om de bewindslieden van de weeromstuit ineens nog minder, alsof er van alles in hun werk vraagt om wraak op degene die ze vroeger serieus namen), dat van alle Nederlanders consumenten maakt in plaats van burgers, dat geen bezwaar ziet in samenwerking met een partij die haat zaait en de verongelijktheid voedt en een partij die er theocratische standpunten op na houdt die in strijd zijn met de grondwet.
Daarnaast zijn de dragers en de vormgevers (naast de grote bedrijven die groot zijn geworden door het verkopen van een imago, denk Nike, Apple) van de massacultuur, de media niet minder cynisch. Gaat het om tv dan kan het niet ranzig genoeg, cultuur die aan kunst raakt, hoe simpel ook, wordt als elitair en moeilijk gezien, kijkcijfers tellen boven alles. En in de mediaomgeving die via internet functioneert, is de puberale benadering (veel aandacht vragen voor je eigen emoties, je eigen observaties, je eigen sympathieën) het meest succesvol, zie Facebook. Het kan ook anders, bewuster, uitdagender, voorbij aan de gemakzucht om je eigen kleine wereld als de werkelijke wereld te zien.
Kennis is geen waarde meer. We kunnen het misschien toeschrijven aan de uitverkoop, de verplatting van het postmoderne gedachtegoed met zijn relativerende noties, of aan de onbetrouwbaarheid van de gezagsdragers, het landsbestuur en de politici die met de afbraak van het onderwijs, hun gedoogbeleid, hun inconsistente keuzes en hun gedraai het idee van geloof en vertrouwen in instituties en hun vertegenwoordigers om zeep hebben geholpen. We kunnen het de mensen verwijten die zich binnen de wereld van de massamedia als gehaaide ondernemers hebben kunnen ontplooien en alles wat er nog aan verheffing werd gedaan wegblies met fastfood en porno voor de geest. We kunnen het de elite verwijten die meegezogen in de drukdoenerij van de virtuele wereld sympathie begon te krijgen voor culturele verschijnselen uit het domein van de gewone man: als je ’s avonds moe thuis komt is het best leuk om even naar een soapserie te kijken; het is natuurlijk kitsch, maar wel echt, die Andre Hazes enz. We kunnen het de ouders verwijten die sinds de jaren tachtig heel bewust kinderen kregen en gingen leven en handelen naar de gedachte dat al die kinderen bijzondere en unieke individuen zijn (wat ze in zekere zin zijn), supertalenten in hun eigen klasse (wat ze meestal niet zijn). We kunnen het iedereen verwijten die menen recht te hebben op geluk en dat het uiteraard de maatschappij te verwijten valt, als jou en mij een ongeluk overkomt. We hebben ook allemaal recht op het uiten van onze emoties en natuurlijk op onze eigen mening, die net zoveel waard is als iedere andere mening. We kunnen het de mensen verwijten die zijn gaan geloven in veel geld omdat er overal veel geld te halen viel, niet in de laatste plaats voor beroemde mensen. We kunnen het de mensen verwijten die beroemd zijn op haast religieuze wijze serieus nemen. Wie daar eenmaal een talent voor heeft ziet in dat het tegenwoordig ook mogelijk is om beroemd te zijn zonder dat je een noemenswaardige kwaliteit hebt die verder gaat dan een aantrekkelijk lichaam, een grote bek, liederlijk gedrag en een groot geloof dat alles feestelijk en leuk en gezellig moet zijn. Heel wat Nederlanders zijn inmiddels beroemd omdat ze ….beroemd zijn.
De door Castrum Peregrini georganiseerde lezingen over de onvermijdelijke mythes van onze tijd laten zien dat kennis wel een waarde vertegenwoordigt. Dat meningen ook kunnen worden gepaard aan kennis van zaken en dat we dan ook nog iets kunnen opsteken van zo’n mening, dat we op het pad worden gebracht van vragen en inzichten die zowel bevreemding als instemming wekken, die ons verontrusten en behagen. En die ons waarschijnlijk met een nieuwe blik naar de werkelijkheid doen kijken, bevrijd van een mythe waarvan we niets eens wisten dat die ons beknelde.