Dit jaar is het 75 jaar geleden dat Gisèle haar huis openstelde voor onderduikers. Tot op de dag van vandaag wordt het Castrum Peregrini genoemd, de schuilnaam van het ondergrondse bestaan destijds.
Gisèle’s drijfveer was haar overtuiging en haar geloof in menselijkheid.
Tegen het aanraden in van haar vriend en mentor Adriaan Roland Holst schreef ze zich niet in bij de Kulturkammer, ondanks het aanbod voor het voorzitterschap van de sectie glas in lood. Daardoor kon zij haar beroep als kunstenaar niet meer uitoefenen. Ze volgde haar leermeester Joep Nicolas niet naar diens ballingschap in New York. Ze wilde familie en vrienden niet achter laten. In deze kwetsbare positie nam ze twee joodse onderduikers op in huis en later menig jongen die voor de Arbeidseinsatz ging schuilen. Gevraagd naar haar motivatie antwoordde ze steevast: “Ik laat hen toch niet afslachten als kippen.” Was dit naïviteit of handelde ze weloverwogen? Intuïtie of rationaliteit? Gedreven door de omstandigheden of overtuiging? Opvoeding of instinct?
Hoe dan ook, Gisèle vond het nooit iets bijzonders. Voor haar was het belangrijk om ondanks alle moeilijke omstandigheden een menselijke wereld te scheppen, hoe klein dan ook. Haar appartement op drie hoog werd een realiteitsbubbel die alle dreigingen van Razzia’s trotseerde, waar ondanks kou en honger een groepje jongeren en hun helpers bij elkaar waren en zich verbonden voelden door hun noodlot èn door de kunst die hen bezighield. Het raamwerk hiervoor was door Gisèle geschapen. Zij kon een sfeer scheppen waarin schoonheid en vertrouwen de ruimte kregen. Dat deed ze samen met haar vriend Wolfgang Frommel en met velen uit haar netwerk, zoals Eep Roland Holst en Max Beckmann. Het verbindende vermogen van kunst en cultuur wist Gisèle als geen ander te bespelen.
Ondanks alle trauma’s van de oorlogstijd en de ontwortelde zoektocht van de groep na de bevrijding kon Gisèle toch de bindende en scheppende kracht van de kunst, ook in de periode na de oorlog, verder gebruiken en dit huis aan de onderduikergroep ter beschikking stellen. Om de originele onderduikvertrekken uit de Tweede Wereldoorlog heen groeide haar huis steeds verder. Etage na etage kon ze vormgeven en gebruiken als atelier, of als woonvertrekken voor haar en oud-burgermeester Arnold d’Ailly en voor haar onderduikers die al dan niet tijdelijk weer hier kwamen wonen om aan het tijdschrift Castrum Peregrini te werken. Er ontstond een illuster netwerk van kunstenaars en intellectuelen die tot op de dag van vandaag hun sporen hebben achtergelaten. Toen Gisèle in 2013 op 100-jarige leeftijd overleed had de jongere generatie reeds een cultureel programma opgetuigd dat het heden bevraagt op basis van het verleden van dit huis: hoe was de ontmenselijking mogelijk tòen, en wat is er nodig om weerbaar en met moed in zo’n situatie menselijk te blijven? De stichting van Gisèle heeft dat in culturele programma’s uitgediept, met het verhaal en de persoon van haar oprichtster in hun midden.
Het wegvallen van de eerste generatie, die de oorlog zelf heeft meegemaakt, beïnvloedt de manier waarop wij de Tweede Wereldoorlog herinneren. Ook de grote veranderingen die het ontstaan van een digitale wereld met zich meebrengt en, niet in de laatste plaats, de wetenschap dat we steeds meer leven in een wereld waarin oorlog van invloed is op ons leven, speelt een rol.
De Tweede Wereldoorlog en stilstaan bij wat zich toen afspeelde mag in Nederland nog steeds rekenen op grote belangstelling. Deze belangstelling neemt niet af, maar verandert wel. Door het wegvallen van de ooggetuigen wordt herinnering geschiedenis. Vanwege haar gewichtige betekenis is het onze collectieve verantwoordelijkheid om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog te behouden. Het mag geen geschiedenis worden die behouden blijft in boeken, maar geen waarde heeft voor het heden. Het collectief verbindende trauma kan een collectief verbindende toekomst voeden.
Met het wegvallen van de eerste generatie zijn het niet meer de mensen zelf die kunnen spreken, maar hetgeen zij ons hebben nagelaten. En Gisèle heeft ons iets unieks nagelaten, originele interieurs uit de onderduiktijd, een bijbehorend archief en een verhaallijn die zich heeft ontwikkeld tot op de dag van vandaag.
Hier in dit huis komen software en hardware samen. Dat het verhaal van Gisèle en haar onderduikers zichtbaar en voelbaar is op deze bijzondere plek maakt het een unieke combinatie. De hardware is authentiek, niets is gereconstrueerd, alles is echt, van de pianola waarin Buri, één van de onderduikers, verstopt zat, tot de boekenkasten met de lectuur voor de lange onderduiknachten achter de verduisterde ramen. Het is nu aan haar erfgenamen, om deze kwetsbare parel te ontsluiten: het pand en de interieurs te conserveren en te restaureren en daarmee deze lieu de mémoir voor een breed publiek toegankelijk te maken. Castrum Peregrini begeeft zich daarmee op het veld van herinneringsinstellingen die actief naar synergie zoeken en lacunes willen vullen, zoals beschreven in het rapport van de commissie Versterking Herinnering WOII uit 2015 waarvan ik voorzitter was.
Dit kan van grote meerwaarde zijn voor het levendig houden van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in de educatieve sector. Juist door die software op passende wijze te verbinden aan de hardware “om de hoek” ontstaat een tastbare herinnering met een heldere betekenis voor jong en oud.
Vandaag wordt deze plek kenbaar gemaakt voor de voorbijganger door een plaquette te onthullen die Gisèle’s naam ook zichtbaar aan dit huis koppelt. Het is de eerste symbolische stap om het huis in de komende jaren te restaureren en te laden met de betekenis van stille helden, waarvan Gisèle een aansprekend voorbeeld is. Een voorbeeld dat ook in onze huidige tijd een inspiratiebron is voor mensen die op zoek zijn naar een moreel kompas om hun weg te bepalen in een maatschappij die haar zelfverzekerde oriëntatie kwijt lijkt te zijn.
Om dat doel te bereiken dienen er forse inspanningen geleverd te worden op financieel, politiek en publicitair gebied. Om dat voor elkaar te krijgen heeft Castrum Peregrini een Comité van Aanbeveling bijeengebracht dat dit initiatief kracht wilt verlenen. Ikzelf neem met plezier zitting in het comité en spreek ook namens de andere leden van het Comité:
Marjan Schwegman, Ronny Naftaniel, Maya Meijer Bergmans, Avrum Burg en Eric Fischer, vandaag bijna volledig aanwezig.
Dit comité zal de drie fases van het proces adviserend begeleiden:
- Fase 1 tussen nu en mei 2017, dat zich zal richten op onderzoek, fundraising, plannen en vergunningen.
- Fase 2 tot mei 2019, dat zal focussen op het toegankelijk maken van deze ruimten. Denk daarbij aan een lift en dergelijke. De rest van het gebouw zal gereed moeten worden gemaakt voor zijn nieuwe taak.
- Fase 3 zal gaan om conservering en restauratiewerkzaamheden van de historische interieurs in het gebouw Herengracht 401. Wij hopen daarmee het hele proces af te sluiten in de zomer van 2020.
Hiervoor is alle hulp nodig die maar te bedenken valt: geld, expertise en netwerk. Ik doe daarom een beroep op alle aanwezigen om naar eigen vermogen mee te helpen.
Velen van de hier aanwezigen hebben Gisèle gekend. Ze was tot aan haar dood een markante figuur in het Amsterdamse. Iedereen herkende haar meteen wanneer ze op straat liep; met iedereen, bouwvakker of burgemeester, maakte ze even makkelijk empathisch contact. Met iedereen beleefde ze wel een moment. Vaak ging het om iets gezamenlijk te bekijken. De schoonheid van een veertje voor je voeten op straat kon ze even sterk beleven als een Picasso in het museum. Belangrijk was dat ze dat samen met jòu deed, dat ze een band kon opbouwen met iemand, altijd via de kunst, via iets samen doen, beleven of scheppen. Die houding heeft haar en anderen geholpen in de oorlog en die houding heeft haar dit juweeltje van een huis helpen creëren. Deze menselijke houding was het die haar alles liet nalaten aan een stichting, opdat het ten goede zou komen aan de maatschappij. Laten we daar gezamenlijk verder aan werken.
Job Cohen
2 mei 2016