
Gisele receiving birthday wishes from Robert Alder, Australia, through skype this morning, 9.11.2009.
In April 2008 heeft Cees van Ede een schitterende toespraak in het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) gehouden ter ere van Gisèle. Het is zo een mooi stuk dat we het graag hier toegankelijk willen maken ter gelegenheid van Gisèles verjaardag.
.
EEN LEVEN ALS KUNSTWERK
door Cees van Ede
Gisèle d’Ailly is een vrouw met een zeer boeiend leven en een kunstenares met een imposant en veelzijdig oeuvre. Ik denk niet dat er iemand is in dit gezelschap, voor wie deze constatering als een onthullende mededeling komt. Al vanaf de eerste ontmoe-ting die producent Maud Keus en ikzelf met Gisèle hadden, was het ons duidelijk dat we over de inhoud van de film, die we over haar wilden maken, geen zorgen hoefden te hebben. Er was zoveel materiaal en zoveel gespreksstof, dat het vooral zou aankomen op een zo zorgvuldig mogelijke en afgewogen selectie daaruit. We moesten voorkomen dat er teveel infor-matie in de film zou terecht komen, dat leidde alleen maar tot oppervlakkigheid, of, zoals architect Mies van der Rohe het ooit zo kernachtig formuleerde: “Minder is meer.” In dat uitselec-teren zijn we misschien iets te ver gegaan, want op een gegeven moment ging de documentaire niet eens meer zozeer over Gisèle, alswel over een steentje. En dat werd ook de wat merkwaardige titel van de film: ‘Het Steentje van Gisèle’.
Dit steentje! Dat leek ons wel een uitdaging: een documentaire van een uur over zo’n klein steentje. Eerlijk gezegd vonden wij het aanvankelijk helemaal niet eens zo’n bijzonder steentje. We waren kort daarvoor op de Caraïbische eilanden geweest en de steentjes, die daar op het strand liggen, zijn echt heel wat fraaier dan dit exemplaar. Dachten wij. Maar we kwamen er snel achter, dat we één cruciaal element over het hoofd zagen, namelijk dat dit steentje was gevonden door Gisèle.
(Dat is niet eens helemaal waar, want iemand anders heeft het voor haar gevonden, maar dat moet u meteen maar weer vergeten, want dat is voor het verhaal wat minder leuk.) Wanneer wij, normale mensen, iets vinden, dan rapen we het op, we kijken er even naar en gooien het meestal meteen weer weg. Als Gisèle iets vindt, dan raapt ze dat niet op, nee: dan wordt dat door haar opgetild. En ik kan u verzekeren, dat dat iets heel anders is.
Want tijdens die ene, sierlijke beweging -Gisèle tilt namelijk alles op met de bevalligheid van een balletdanseres- tijdens die ene handeling voltrekt zich iets ongelofelijks en ondergaat het object van haar aandacht onderweg een bijna magische meta-morfose. In haar handen en in haar blik, in haar beleving is voor alledaagsheid en banaliteit geen plaats en wordt zelfs het nederigste voorwerpje verbijzonderd.
Zo ook dit steentje. Want dit blijkt -eenmaal in Gisèle’s handen- een mikrokosmos te zijn, waarin een ruiter te paard over een vlakte galoppeert, maar wordt tegengehouden door een strenge geit die op zijn achterpoten staat, terwijl op datzelfde moment een grappig mannetje passeert, gehuld in een lichtblauwe cape met een puntmuts, en boven hun hoofden een merkwaardige figuur door de lucht vliegt. Als je het niet met eigen ogen voor je zag, zou je het niet geloven.
‘Vinden’ en ‘optillen’ zijn misschien wel de sleutelwoorden, die nodig zijn om de kunstzinnige expressie van Gisèle d’Ailly adequaat te beschrijven. En het intrigerende is, dat zij diezelfde magische kunstgreep ook vaak ten opzichte van haar eigen leven lijkt te hebben toegepast. De werkelijkheid krijgt pas zin en betekenis als je haar optilt en er een verhaal van weet te maken. Voor alle zekerheid heeft Gisèle van de gebeurtenissen, die ze op dit steentje aantrof, twee schilderijen gemaakt. Niet zozeer voor zichzelf, want zij had allang gezien hoe het zat, maar voor ons, zodat ook wij zo precies mogelijk doorkrijgen wat er om ons heen allemaal te zien valt. En dat is veel.
Diegenen onder u, die wel eens op haar atelier hebben rond-gedwaald, weten hoe buitengewoon intens Gisèle kan kijken en hoeveel zij in dat lange leven al wel niet heeft gezien. Haar grootste fascinatie is gericht op de natuur. Met stelligheid en zonder enige reserve verklaart zij de natuur tot haar leermeester en inspiratiebron. Alles wat ze zelf heeft gedaan en gemaakt is slechts een povere aanvulling op wat met een overweldigende rijkdom al duizenden jaren om ons heen aanwezig is.
Zelfs de kostbaarste, meest gerenommeerde kunstwerken moeten het in haar optiek afleggen tegen de vanzelfsprekende genialiteit en veelzijdigheid die de natuur ons weet voor te toveren. Dat inzicht en die overtuiging hebben Gisèle tot een wezenlijk bescheiden kunstenares gemaakt.
Want terwijl wij ons uitputten in complimenteuze bewoordingen over bijvoorbeeld de kwaliteit van een door haar geschilderde mythologische figuur, is Gisèle’s aandacht allang weer afgeleid door een door de zon gebleekte vissegraat, die model blijkt te hebben gestaan voor datzelfde schilderij en die in haar ogen honderd keer boeiender en ingenieuzer in elkaar steekt, dan wat zij daarvan heeft weten te dokteren, zoals ze dat graag noemt. Dat is geen valse bescheidenheid; daar is ze volstrekt eerlijk in.
Aangezien de natuur in haar verschijningsvorm extreem gevarieerd is, vertoont ook het werk van Gisèle -immers de afspiegeling daarvan- diezelfde grilligheid. Gedurende haar lange carrière heeft ze schijnbaar moeiteloos een waaier van stijlen gehanteerd, van abstract tot figuratief, van ingetogen tot exuberant, van academisch tot experimenteel, en van speels en stout tot diepreligieus.
De constante in die enorme diversiteit van haar werk is, dat Gisèle als kunstenares altijd op zoek is geweest naar een diepere waarheid die zij achter die uiterlijke verschijningsvormen vermoedde en die ze op wat voor manier dan ook te pakken wilde krijgen. Zelf schreef ze daar ooit over: “Wat mij werkelijk naar mijn schildersezel lokt is te zien of ik er een boodschap aantref. Soms als ik geluk heb praat het doek met mij. Niemand kan mij meer vertellen dan een schilderij in wording.”
Hoe speels, vrolijk en meisjesachtig Gisèle ook maar al te graag wil overkomen, in wezen is ze een ernstige en verantwoordelijke vrouw, die het leven zeer serieus neemt. De periode in haar bestaan waarin zich dat het duidelijkst manifesteerde was, hoe kan het anders, de Tweede Wereldoorlog, toen ze met een volstrekte vanzelfsprekendheid enkele uit Duitsland gevluchte joodse ‘vrienden’ in haar huis opnam, en, met gevaar voor eigen leven, voor hen zorgde. De prachtige boekuitgave, waar het vanmiddag allemaal om draait, van de lezingen, die vorig jaar op deze zelfde plek aan dat onderwerp waren gewijd, maakt iedere toevoeging feitelijk overbodig. Toch wil ik graag nog één aspect even aanstippen.
In de documentaire vertelt Manuel Goldschmidt over de culturele avonden, die door Wolfgang Frommel en Gisèle op de Herengracht werden georganiseerd in die donkere jaren, en hij zegt daarover: “Eigenlijk waren het de meest gelukkige jaren van mijn leven.”
En dat hoort dan weer zó typisch bij Gisèle. Natuurlijk waren er meer plekken in Amsterdam waar een mens kon onderduiken (hoewel heel wat minder dan na de oorlog werd beweerd), maar wie op de Herengracht 401 zat ondergedoken, beleefde daar meteen ook de gelukkigste jaren van zijn leven. Omdat Gisèle -wederom- in staat bleek zo’n gebeurtenis op te tillen en als het ware om te vormen tot een bijzondere culturele daad van verzet. En onwillekeurig denk je dan: mijn god, had die familie uit Het Achterhuis maar geweten dat Gisèle bestond.
Trouwens, in nog een ander opzicht heeft Gisèle d’Ailly haar oorlogservaringen opgetild: zo sterk voelde zij zich met haar onderduikvrienden verbonden, dat ze na de oorlog besloot hen in het vervolg dan maar als haar familie te beschouwen. Voor een onafhankelijke, vrijgevochten kunstenares, die er een bijna nomadisch bestaan op nahield, een opmerkelijk besluit.
Maar bij nadere beschouwing wellicht toch ook weer niet, als men zich realiseert dat in haar eigen familie haar vader in 1943 was overleden en de overige familieleden her en der over de wereld verspreid leefden.
Onder dergelijke omstandigheden is het misschien wel zo verstandig om het concept dan maar over te nemen en kunstmatig een familie te creëren.
In meer dan één opzicht is het leven van Gisèle d’Ailly tenslotte met een kunstwerk te vergelijken.
Grote namen en boeiende persoonlijkheden uit de wereld van literatuur, wetenschap en beeldende kunst hebben Gisèle’s levenspad gekruist, haar inzichten gescherpt en haar talenten gestimuleerd, voor zover dat überhaupt nodig was. Haar per-soonlijke geschiedenis is verknoopt met een aantal fascinerende aspecten van de Europese cultuurgeschiedenis en in de film over haar leven, die wij maakten, klinkt dat onmiskenbaar door.
‘Het Steentje van Gisèle’ is 12 jaar geleden gemaakt, maar Maud en ik kunnen ons de opnameperiode nog levendig herinneren. Het was een turbulent, vrolijk, gepassioneerd en heftig avontuur. Eerder noemde ik Gisèle een wezenlijk bescheiden kunstenares, maar om misverstanden te voorkomen: dat betekent geenszins dat ze een gedwee en meegaand type zou zijn. Gisèle weet verdomd goed wat ze wil, en liet bv. diverse keren aan onze kameraman merken dat hij op het gebied van beeldkadrering nog wel het een en ander van haar kon opsteken.
De eerlijkheid gebiedt ook om te vertellen dat Gisèle over het eindresultaat aanvankelijk helemaal niet te spreken was, want de documentaire die zij onder ogen kreeg, ging over een al wat oudere kunstenares, en zo zag zij zichzelf toch allerminst. Wat wij verzuimd hadden haar te vertellen was dat haar rimpeltjes nadrukkelijk in het scenario vermeld stonden, omdat het ons nu juist zo fascineerde, dat een zo sprankelende, speelse en jeugdige geest huisde in het lichaam van een toen al 84-jarige vrouw. Dat was een cruciaal element in ons filmverhaal en wij konden dan ook niet op haar verzoek ingaan, om haar rol te laten naspelen door een 30-jarige actrice.
Het heeft de vriendschap die wij sindsdien met haar onder-houden goddank niet in de weg gestaan.
Vaak komt in de gesprekken die we met Gisèle voeren haar beleving van de tijd ter sprake. “Het wordt tijd, dat dit meisje zo langzamerhand eens een beetje volwassen wordt”, zegt ze dan. Uit het boek, dat haar straks zal worden overhandigd, blijkt evident, dat zij al vijfenzestig jaar geleden een buitengewoon volwassen, moedige en verantwoordelijke vrouw was, maar dat ‘poetst’ ze doorgaans minzaam weg. De chronologie van de gebeurtenissen is voor haar ondergeschikt aan de intensiteit van de belevenis. In psychologische zin is Gisèle nog altijd heel erg jong omdat ze haar onbevangenheid en nieuwsgierigheid altijd gekoesterd heeft als een kostbaar bezit.
Wie, zoals zij, al bijna een eeuw lang op deze aarde rond-wandelt, ontwikkelt een bijzondere relatie tot de tijd. Het voorbijgaan ervan is voor haar een bijna surrealistisch gegeven. Onze tijd is gemarkeerd, kent een begin en een eind, maar de tijd in absolute zin gaat maar door. In haar werk heeft zij vaak met behulp van de cirkelvorm daar een visuele vertaling voor trachten te vinden en dat heeft misschien wel tot haar meest geheimzinnige en sterke doeken geleid, zoals bv. het prachtige ‘Rolling days’, dat op haar atelier hangt: “Time with its rolling days changes now this, now that.”
Inmiddels schildert Gisèle niet meer, maar wel is ze nog iedere dag op haar atelier, temidden van haar schilderijen en omgeven door talloze, tastbare herinneringen aan een vol en rijk bestaan.
Slechts een paar elementen daarvan krijgt u zometeen te zien in een korte compilatie uit de documentaire, met het accent op de oorlogsjaren, in het kader van de boekpresentatie van ‘Gisèle en haar onderduikers’.
Het tweede hoofdstuk van dat boekwerk heeft als titel: ‘Zolang wij gedichten schrijven kan ons niets gebeuren.’ Een prachtige, hoopvolle uitspraak, die niet alleen slaat op die bijzondere situatie op de Herengracht in de oorlogsjaren, maar in feite altijd en overal geldig is. En daarom wil ik mijn bijdrage aan deze middag afsluiten met 2 gedichten, die beide zijn opgedragen aan Gisèle.
Het eerste dateert uit 1939 en werd geschreven, in het Frans, door Jacques Bloem:
Je me pâme d’émoi – est-ce vrai ? Oui, c’est elle
Cet être aimée qui répond au doux nom de Gisèle
Nom adorable qui m’effleure comme une aile
D’oiseau de paradis – et de quel paradis !
A cause d’elle il est un lieu dans ce bas monde
Ai-je besoin de le nommer ? C’est Ruremonde
Auquel je voue une gratitude profonde
Ville sainte à jamais, c’est là que je la vis
En het tweede gedicht dateert van vorige week en heb ik zelf gemaakt:
Gisèle
Een leven vol kunst
Maar de kunst van het leven
Is jouw god gegeven
En grootste talent
Je stralende wezen
Door Bloem ooit omschreven
Als engel: onwerelds
Maar aards evident
En op het moment
Dat Beckmann je tekende
Zag hij Gisèle
Precies wie jij bent
Want al wat jij aanraakt
Al is het maar even
Verandert in iets
Dat nog niet was gekend.